Takk!

Takk! is een vermakelijke roman over Jacob Gropper die we volgen op de gevaarlijke en uitdagende dagelijkse reis naar zijn werk. Jacob is iemand voor wie absoluut het gezegde opgaat dat de problemen pas beginnen als de mensen uit hun huizen komen. In Takk! volgen we Jacob vanaf zijn eerste stap over de drempel naar buiten, het heelal in. Van alle kanten dreigt gevaar, maar Jacob is op zijn tocht voorbereid als een ware ninja van de geest. In deze hilarische en soms schrijnende en ontroerende roman portretteert Michel Boll zijn hoofdpersoon Jacob op een manier die eerder in het juryrapport van De Debutantenprijs “origineel, geestig en trefzeker” werd genoemd en in NRC werd geprezen om het “gevoel voor details en de onmiskenbare psychologische blik.” Duik ook in de bijzondere wereld van Jacob en verbaas je er samen met hem over welke wending zijn verhaal neemt en wat er met hem gebeurt als hij uiteindelijk oog in oog komt te staan met zijn echte vijanden!


Takk! begint op straat in Almere, de woonplaats van Jacob Gropper :

In de luwte van het station, aan de rand van het parallel aan de
spoordijk gelegen fietspad, stonden zoals iedere maandagmorgen
de twee vroegbejaarde Jehova’s getuigen. Ze stonden naast enkele
meegebrachte kartonnen uitlegborden met hun rug naar de richting
gekeerd van waaruit de meeste aanloop viel te verwachten.
Het wonderlijke was dat ze daar iedere keer maar weer stonden,
al keuvelend, zonder iemand lastig te vallen of zelfs aan te spreken
op zijn of haar verderfelijke goddeloze haast. De kleinste van
de twee was het beweeglijkste, wiebelend haast. Hij had een olijk
lederen of imitatielederen hoedje op zijn hoofd, ongeacht de
weersomstandigheden, misschien wel in de hoop dat ooit een
passant zich zou omdraaien en zeggen: ‘Dat koninkrijk Gods
van u, dat weet ik niet hoor, maar dat kekke hoedje, zo leuk! Waar
heeft u dat gekocht?!’ En dan hing zo’n man. Zo gaan die dingen,
je komt af op het hoedje en voor je het weet wil je bij de club
horen en vier je je verjaardag en Sinterklaas niet meer… De
mannen deden hun best te laten zien dat ze in hun rol van religieuze
straatventer bijzonder op hun gemak waren, terwijl het
toch een vervelende klus moest zijn, urenlang, met een rendement
van nul komma nul. Een enkele keer vertraagde Jacob zijn
pas om een flard op te vangen van hun smalltalk, koetjes en
kalfjes, wat zouden dat zijn bij Jehova’s? Osjes en ezeltjes?
Eenmaal ving hij een opmerking van de hoedjesman op over een
meubelstuk dat hij in de folder van Leen Bakker had gezien.
Maar nieuwe meubelstukken en het einde der tijden, hoe combineert
dat? Dat je het bij Leen Bakker koopt en er zo niet te
veel aan uitgeeft, is wel weer te snappen, als het einde der tijden
nadert doe je als vanzelf geen grote uitgaven meer.
[….]
Jacob probeerde het zich gemakkelijk te maken op het koude
vinyl van een van de treinbankjes, met zijn neus in de rijrichting,
hoewel hij andersom rijden ook best kon, been there, done that.
De voortekenen maanden tot voorzichtigheid. Om 7.22 uur zou
de trein naar Hilversum vertrekken, maar het was Jacob nu al
duidelijk dat het een gevecht ging worden om in zijn lectuur te
verdwijnen. Hij drukte zijn leesbrilletje hoger, tot over zijn neusbrug
heen tegen zijn oogkassen aan en boog zijn hoofd naar
voren. Boven aan bladzijde 7, de eerste volledig bedrukte pagina
van het zakformaat boekje stond: In het weekend belden ze elkaar
nooit. Daarom keek Hilde ervan op toen ze op zondagavond haar
telefoon tevoorschijn haalde en Thomas’ nummer op het display
– met
een ruk werd hij weer teruggezet in de situatie in de tweedeklassewagon.
Er had een akelig, snerpend geluid geklonken dat het
midden hield tussen een donderslag op het Italiaanse platteland
en de razende herrie van een gefaseerd instortende parkeergarage.
Een paar meter verderop had een, zo te zien aan haar achterhoofd,
jonge vrouw haar kaken in een ontbijtcracker gezet. De
uitvinding van de cracker moest worden beschouwd als een van
de ergste misstappen in de Zweedse geschiedenis, na het in de
doofpot stoppen van de moord op Olof Palme. Jacob onderdrukte
de neiging demonstratief het hoofd te heffen en de vrouw
scherp aan te kijken. Wat trouwens zinloos leek aangezien ze de
andere kant op keek. Al waren er wel degelijk mensen die iets
voelden als ze van achteren scherp werden aangekeken, die had
je. Te mijden figuren waren dat, die lieten niet met zich sollen.
Jacob hernam de tweede zin van Rascha Pepers Schaduwweduwe:
Daarom keek Hilde ervan op toen ze op zondagavond haar telefoon
tevoorschijn haalde en Thomas’ nummer op het display zag – aan de
volgende zin kwam hij niet toe omdat de vrouw een nieuwe hap
nam en een geluid door de wagon denderde dat zich meten kon
met een betonmolen. Jacob las verbeten door, waarbij ook de
volgende zinnen akoestisch geperforeerd werden. Hij was vastbesloten
zich niet van de wijs te laten brengen, maar allemachtig,
er kwam geen einde aan dat ding! At dat wijf een cracker van een
meter?
[…]
‘Nee nee nee nee… dat heb je verkeerd begrepen. Het heet hamstertaxi,
maar sommigen gaan per trein.’
Hoofdschuddend wendde de jongeman op de vierzitsbank
even verderop zich in een terzijde tot de gezette vrouw naast hem,
met zijn hand zijn telefoon afschermend. ‘Hoe moeilijk is dat?
Hij snapt het niet!’
‘Geef maar,’ zei de vrouw, terwijl ze het mobieltje al uit zijn
hand graaide. ‘Hallo? Evertje, toch? Oh sorry: Evers. Wim. Sorry
Wim! Larissa hier. Ook van de hamstertaxi ja. We hebben het
samen bedacht.’
(…)
‘Hamstertaxi ja. Nee, gewone auto’s. Je dacht zeker met oortjes
en tandjes als grill, ja je denkt toch niet dat ik raar ben?’
Jacob begreep niet waarom ze hierbij naar de jongen naast
haar knipoogde. ‘Het gaat om een Russische dwerghamster,
toch?’
(…)
‘Oh een Syrische hamster! Ook leuk, ja.’
(…)
‘Van de Marktplaats, leuk! En die fokker heeft je ons nummer
gegeven, snap het. Opsturen is geen doen.’
(…)
‘Klopt helemaal! We hebben er zelf vier, ook van her en der.
Toen kwamen we op het idee van de hamstertaxicentrale. Je hebt
zo veel forenzen die bijvoorbeeld elke dag van Zwolle naar Den
Bosch reizen of van Gouda naar Zaandam. En als je dat een
beetje coördineert, dan willen die mensen best even een hamster
voor een ander meenemen. Want niet iedereen heeft eigen vervoer
en het scheelt ook kosten. Zo’n ophaalritje kost vaak veel
meer dan het diertje.’
(…)
‘Ook per trein ja. Waar woonde jij ook alweer?’
(…)
‘In Acht? Dat bestaat echt? Ligt dat soms bij Zevenaar?’
(…)
‘Sorry. Grapje Wim. Bij Best. Oké, mij best, hihi…’
(…)
‘Ja nee dat ken ik wel. Bij Eindhoven. Dus dan kijken wij of
we iemand in ons bestand hebben die daar treint en dan zou je
op het perron in Eindhoven dat kooitje kunnen aanpakken.’
Of het leven niet al ingewikkeld genoeg was, ging er door
Jacob heen. Online voor een paar euro een hamster kopen in een
andere uithoek van het land en dan een lift regelen. Je moest wel
knettergek zijn om zoiets in gang te zetten. En knettergek zijn
kon met veel minder moeite. Hij wierp opnieuw een blik op het
hamstertaxi-stel. De jongeman keek met enige bewondering
naar zijn bazige vriendin. Hij maakte geen bijster snuggere
indruk. De mond van de knaap was al die tijd open blijven staan,
terwijl er niets in of uit hoefde.
‘Maar wacht effe Wim, we zijn bij Naarden-Bussum, we moeten
eruit.’ Terwijl ze moeizaam overeind kwam richtte de vrouw
zich onverwacht tot Jacob, met het mobieltje in zijn richting
wijzend. ‘Wat zit je nou te staren man? Heb ik wat van je aan?’
‘Nee,’ antwoordde Jacob beleefd. ‘Nee, zeker niet.’ Daar had
je het, liep hij voor acht uur ’s morgens al een sociopaat tegen het
lijf. Kon hij zich maar onzichtbaar maken… Maar de vrouw
draaide zich al van hem af, behoedzaam voortgeduwd door haar
jonge reisgezel. ‘Kom op Greet, we moeten eruit.’
‘Die lulhannes zat me…,’ de rest was onverstaanbaar, of hoorde
hij haar bij het uitstappen hem nou nog ‘psychopaat’ toesissen?
Jacob stond op het punt ‘Psychopaat?’ te roepen. ‘Je bent zelf een
psychopaat!’ Maar dat was behalve kleuterschoolpleinachtig ook
niet echt handig, om in het openbaar te gaan staan roepen, dat
zet je sowieso op achterstand bij de omstanders. Bizar was het
wel, al dat ongegeneerde, luide in het openbaar gepraat over
hamstertaxi’s. Je zou verwachten dat dergelijke minkukels zich
op het darkweb verborgen hielden. Gelukkig sloten de treindeuren
zich snel.
[…]

Het was kwart over zeven en de voortekenen hielden de belofte in
zich dat het een makkelijke dag zou kunnen worden. Zou…
Maar eigenlijk waren er geen dagen zonder moeite, iedere dag
was als het in bezettingstijd oversteken van de Waal in een eenmansbootje,
een oversteek bemoeilijkt door de stroming en de
in sterkte wisselende wind. Zelfs als het windstil was moest er
stevig geroeid worden, geen dag ging vanzelf. Roeien, en het
koppie erbij houden jongen, want je kunt niet zwemmen.
De dag was een hindernis die genomen diende te worden. Hij
had de overkant pas echt bereikt als hij de huisdeur weer achter
zich had dichtgetrokken en een kalme avond het voorportaal was
van de beloning, een nacht slaap in de warme kuil van zijn bed.
Zo onwennig als hij zich op straat, in de wereld, voortbewoog,
zo thuis was hij in zijn bed, op zijn zij met opgetrokken knieën,
in de foetushouding. Warm en klein, dicht op elkaar, zo klein
mogelijk. Overzichtelijk en zonder beweging, zoals het heelal ook
ooit was, zo stelde Jacob het zich voor. Kon je de film van de
ontstaansgeschiedenis van het heelal maar terugdraaien. Terug naar
het begin als een compact universum, bij elkaar in een minuscule ruimte,
vóór de oerknal, hé ja zeg, dat voelde een stuk veiliger. En
dan dit keer geen oerknal, geen met lichtsnelheid uiteenspattende
brokken, geen zwarte gaten en blauwe reuzen, geen water en zuurstof
en bacteriën en pantoffeldiertjes, geen dinosaurussen, geen
dwangarbeiders dietempels, piramiden en kerken bouwden, geen
zielig en geen sneu en geen gifwolken, geen doodzieke kindertjes
met oudemensenhoofden en geen geoudehoer, geen heel erg moeten
en geen wc in de omtrek, en oh mijn god geen praten, niet alleen
geen praatjes van domoren maar ook geen opdrachten van doe jij
effe dit of dat en maak er dan een PowerPoint met bulletpoints
van, geen pijn en geen angst, nergens meer bang voor zijn. Kortom:
het niets dat beter was dan dit alles, dan dit schichtige rondsluipen
door het leven. Oké, dacht Jacob, het is misschien wat overvragen
om alles niet gebeurd te laten zijn, om het heelal weer op te
vouwen tot een heel dicht propje en zo van een hoop narigheid
verlost te worden, maar ik ben vast niet de enige aardbewoner
die er zo over denkt.
[…]
Maar erger nog was de roltrap, in de ogen van de vijfjarige Jacob een
agressief gedrocht. De roltrap was oud en voorzien van donkerbruine
houten treden. Te smal om naast elkaar te staan, onmogelijk
om de hand van zijn moeder vast te houden, hij moest op
de trede voor haar stappen en zo alleen naar boven. De roltrap
lag half verscholen tussen de kledingrekken en werd aangedreven
door een luidruchtig en moeizaam klinkend mechaniek. De
treden bewogen onregelmatig en het geheel rammelde als een
oude baggermolen. Het profiel op de treden was grof en de dikke
houten latjes maakten dat je in de treden gemakkelijk happende
muilen kon zien, grommend en met grote tanden die het op je
beentjes voorzien hadden. Naar ‘ik wil niet’ werd niet geluisterd,
Jacobs moeder had sowieso andere dingen aan haar hoofd, die
bevond zichzelf ook op vreemde bodem, achter de vijandelijke
linies. De opluchting was groot als Jacob zonder ongelukken op
de winkelvloer van de hogere verdieping was beland, onder aansporingen
van zijn moeder het eindsprongetje had volbracht. Dat
gevoel van opluchting boven aan een roltrap was nooit helemaal
gesleten, en de angst dat de roltrap een apparaat was dat je kon
grijpen als je er even niet met je hoofd bij was, ook niet.
[…]

We komen in Amsterdam, waar Jacob het Van Gogh museum bezoekt:

Jacob dacht eraan toen hij later oog in oog stond met De Aardappeleters,
het tegelijk oersombere en cartooneske, gore doek met boeren met koppen
als bintjes en glimlachte, hetgeen door Bronotte misbegrepen werd. ‘Schitterend, toch?’
‘Jazeker. Het doet me wat,’ zei Jacob zacht. Het laat me walgen,
dacht hij, wat een knoestig gestuntel. Van Gogh moest toch wel
bij die mensen over de vloer zijn genood, hoogstwaarschijnlijk
had hij tijdens het portretteren wel een vorkje meegeprikt, zo
ging dat op het platteland. Je kunt je toch niet voorstellen dat ze
in Etten-Leur blij waren geweest met de manier waarop hun
beeltenis aan het canvas was toevertrouwd? Welbeschouwd had
hij die boeren gewoon voor lul gezet. Wat was er in Van Gogh
omgegaan toen hij eraan begon? Sombere boeren aan de aardappelschotel
– ja hadden die boeren gezegd, hier zal vast binnenkort
iemand wel een schilderij van willen, van ons in deze situatie.
Ook heel geschikt om cadeau te doen – aan iemand die je
haat, ja.

En in Kaapstad leren we Jacob van een andere kant kennen:

Opgelucht dat hij schuin achter de in trainingspak gehulde
man Bronotte de straat zag oversteken, joviaal wuivend. Jacob
zwaaide terug en riep alvast ‘hoi!’, meer bedoeld om aan de
bedelaar te laten blijken dat versterking onderweg was dan voor
Bronotte. De man slofte weg op zijn veterloze sneakers op weg
naar sentimentelere prooi.
‘Heb je het gezien, dat jazzcafé, The Crypt? In een kerk! Hoe
mooi is dat…’
Een vooruitgang was het zeker, maar niet enorm. Jacob
begreep niet hoe een gezond mens kon verlangen naar die
zenuwlijdersmuziek. Mental note: hoe hou je jazz en blues uit
elkaar? Antwoord: als je ergens binnenloopt en je denkt wat een
zenuwlijdersmuziek, dan is het jazz. En als je denkt wat een
zeikmuziek, dan is het blues. Er was geen gelegenheid dit te
noteren, later misschien… al kon je het net zo goed gelijk vergeten,
Jacobs kortetermijngeheugen werd doorgaans geheel in
beslag genomen door het calculeren van potentiële vluchtwegen
en noodsprongetjes.
[…]
Het stoplicht sprong op groen en de mensenstroom rukte
van beide zijden op richting de vluchtheuvel in het midden.
Overwegend donkere mensen, Bronotte en hij waren hier de
vreemde eend in de bijt. Misschien keek Jacob ook wel te toeristerig
uit zijn ogen, want een magere jongeman kwam opeens op
hem af, posteerde zich voor hem en sprak hem aan, en daar hield
Jacob niet van, bij het oversteken. Of Jacob een brood voor hem
wilde kopen… Jacob schudde z’n hoofd en zei: ‘Nee.’ De jongeman
ontstak in woede en riep dat Jacob dood moest. Heldere
taal, dat wel, maar toch wat overdreven, in één tel van hé hallo
naar val dood, een kleinere verwensing was hier beter op zijn
plaats geweest. Maar voordat Jacob aan een antwoord kon beginnen
trok Bronotte hem al zijwaarts en duwde hem schuin langs
de jongen, die nogmaals in het Engels luid een doodsvloek uitsprak.
‘Doorlopen!’
‘Ja maar, ik had hem willen zeggen dat er een tijd is geweest dat
ik dat zelf ook vond dat ik beter dood kon zijn, maar nu niet meer,
te laat dus…’
Aan de overzijde van de straat sloeg Bronotte één moment
zijn arm om Jacobs schouder, maar niet op een prettige, eerder
op een bozige manier, zoals je in tv-series wel eens een maffiabaas
zijn jongere broer tot de orde zag roepen. ‘Doe dat nou nooit,
met zo’n jongen in discussie gaan!’
‘Ja maar Jan, alleen die vraag al! Hij vroeg mij om een brood
terwijl ie zelf een half brood in zijn hand had, gesneden en in
plastic verpakt… Funest voor het dramatisch effect, hij had zo’n
slecht verhaal, dat gaat niet werken…’
‘Ik wil niet zeggen dat het hier gevaarlijk is, maar je moet wel
uitkijken, niet zomaar iemand gaan tegenspreken, het is hier
Almere niet. Een beetje voorzichtiger Jacob. Zo ken ik je niet.’


Takk! is eenvoudig te verkrijgen via bol.com en via de website van uitgeverij Mastix Press (zonder portokosten), te bereiken via www.mastixpress.nl U kunt er ook naar vragen in een boekhandel in uw buurt. 

Voor vragen en verzoeken kunt u de auteur bereiken via bollpuntkalm@outlook.com
of de uitgever via www.mastixpress.nl

U krijgt dan zo spoedig mogelijk antwoord.

%d bloggers liken dit: